Перевод: с английского на нидерландский

zijn pas versnellen

1 hurry

n. haast
--------
v. versnellen, haasten

hurry¹

[ hurrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: hurries; voornamelijk enkelvoud〉

1 haast

♦voorbeelden:

1   I'm in a hurry • ik heb haast

     he's in a hurry to get married • hij popelt om te gaan trouwen

     〈 informeel〉 find another job in a hurry • gauw/gemakkelijk ander werk vinden

————————

hurry²

〈 hurried〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich haasten ⇒ haast maken, opschieten

♦voorbeelden:

1   he hurried along • hij snelde voort

     hurry up! • schiet op! vooruit!

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 tot haast aanzetten ⇒ opjagen, overhaasten

2 verhaasten ⇒ bespoedigen

3 haastig/ijlings vervoeren

♦voorbeelden:

2   hurry one's pace • zijn pas versnellen

     hurry up a job • haast maken met/vaart zetten achter een klus

English-Dutch dictionary > hurry
2 hurry one's pace

hurry one's pace

zijn pas versnellen

English-Dutch dictionary > hurry one's pace
3 mend one's pace

zijn stappen versnellen, opnieuw in de pas gaan lopen

English-Dutch dictionary > mend one's pace